Vergeleken met de fonkelende werelden die we online bewonen kan de werkelijkheid al eens saai worden. Je vingers even over een scherm laten gaan, opent immers ‘eindeloze mogelijkheden’. Deuren naar crisisvrije oorden, waar je oneindig veel versies van jezelf kunt uitproberen, illusies cultiveren. Die ongeziene technologische vooruitgang en bovenal de versnelling die ermee gepaard gaat, stelt de hedendaagse poëzie voor een grote uitdaging. Hoe geef je die overrompelende revolutie een plaats in een ‘traag’ genre als het gedicht? Enkele jonge auteurs, denk maar aan Dominique De

Groen en Maxime Garcia Diaz, bedachten voor de internetervaring ondertussen eigenzinnige vormen.

(c) Cornelia Bruinewoud

Merel van Slobbe toont zich met haar debuut zeer schatplichtig aan die generatiegenoten. De opvallendste gelijkenis is misschien wel de centrale plaats die het vrouwenlichaam krijgt, en hoe vrouwelijke archetypen (Eva), videospelpersonages (Princess Peach) en Amerikaanse popzangeressen (Lana del Rey) deel uitmaken van dezelfde verbeeldingswereld. Hippe denkers als Timothy Morton en Donna Haraway wijzen de weg uit de chaos van het antropoceen. En Engelse woorden lijken voor de dichter af en toe juister te klinken dan Nederlandse. Van Slobbes poëzie is echter minder uitgesproken politiek dan die van De Groen, en waar Diaz’ verzen explosief zijn, valt in De maan schijnt feller in de metaverse de beschouwende toon op.

Het is in deze gedichten vaak nacht, zoals de op het kaft fraai vormgegeven titel al suggereert. De maan schijnt er off - en online, en leest tegelijk als een symbool voor de schermen die ons in hun ban houden. In ‘Genesis’, de eerste cyclus, fermenteren aff ecten als melancholie en eenzaamheid. Van Slobbe geeft de romantiek zowaar een update: het onvervulde verlangen is digitaal geworden en gemedieerd door de datingapp Tinder. Rusteloze vingers hunkeren naar huid maar vinden alleen het scherm: ‘vingertop tegen digitaal gezicht, alsof je voorzichtig iemands wang aanraakt’. Niet alleen de ik of haar vriendin L. (die in ‘Digitaal verlangen’ contact zoekt met ‘tindermatch M.’) willen intimiteit, ook hun digitale ‘schimmen’ verlangen ernaar. Gepersonifieerd krijgen de afbeeldingen van onszelf iets spookachtigs: ‘verlaten profielen kruipen door de krochten van de datingapps, ze schreeuwen in het duister en horen niets terug behalve de echo van hun eigen bio’. Wat begint als een zoektocht naar een ander lichaam, verandert geleidelijk aan in een verlangen naar het transcendente. Nieuwe goden zijn denkbaar in de onbeperkte virtuele ruimte.

De strofen van sommige gedichten springen van het ene onderwerp op het andere, waarmee iemands zoekgeschiedenis geëvoceerd wordt. Daarbij citeert en parafraseert Van Slobbe theorie, songs en fi lms, en laat ze tijdperkbepalende figuren zoals Elon Musk en Mark Zuckerberg aan het woord. De bundel brengt zoveel feitjes en citaten samen dat je er gemakkelijk de informatiesamenleving in kunt herkennen, wat aanvankelijk irriteert en daarna fascineert. Van Slobbe tracht die dagelijkse modderpoel op een weloverwogen manier te vertalen naar een open dichtvorm. Met name de fragmentaire essays die zich in het hart van de bundel bevinden, verklaren waarom het ik in de derde cyclus, ‘Alleen fonkelnieuwe goden kunnen me reden’, niet aarzelt op de grens tussen realiteit en de metaverse. Het lichaam betreedt eindelijk de digitale ruimte om er met haar schim in te schuilen voor de oude, onherbergzame planeet:

we omhelzen elkaar
en transformeren in een datawolk
een klittende symbiose:

een salamander en een alg
een virus en haar gastheer
pixels en huidcellen

this is synthetic salvation

we plakken sterren op het darkweb
en in de verte glittert een nieuwe zonsopgang