Zijn Noorse uitgever vroeg zich af of het wel mogelijk is om in gedichten van drie regels complete verhalen, portretten, vergelijkingen, essays, proefschriften, theorieën, encyclopedieën, biografieën, aforismen, raadsels en parodieën te schrijven. Nils Chr. Moe-Repstad toont met Wunderkammer (27 catalogi) aan dat het kan.

NILS CHR. MOE-REPSTAD (1972), ooit alpinist met de ambitie om arts te worden, maar na een duikongeluk een aan een rolstoel gekluisterde dichter met een uitgesproken hekel aan autobiografische teksten (al ontkent hij niet dat een van de terugkerende thema’s in zijn werk – het onderzoek naar het wezen van pijn – uit zijn leven gegrepen is). Hij debuteerde in 1996 met de bundel Nå (Nu). Wunderkammer (27 catalogi) is zijn negende bundel en na 19 vergiftigingen de tweede die in het Nederlands vertaald we rd.

(c) Andre LØyning

Laten we met de feiten beginnen: de Nederlandse vertaling van Wunderkammer (27 kataloger) meet 155 bij 200 bij 45 millimeter, is 848 (ongenummerde) pagina’s dik en weegt 1006 gram. Er staan 731 met Arabische cijfers genummerde gedichten in, verdeeld over 27 afdelingen, die worden in- en uitgeleid door twee keer drie gedichten, voorzien van de Romeinse cijfers I tot en met VI.

Met uitzondering van de zeven gedichten in catalogus 25 – ‘De Siamese catalogus’ – bestaan alle gedichten uit één strofe van drie regels. Die zeven gedichten bestaan uit twee terzinen.

Niets in Wunderkammer (27 catalogi) is door Moe-Repstad aan het toeval overgelaten. De bundel mag dan door zijn omvang en allesomvattendheid in eerste instantie ondoorgrondelijk ogen, Moe-Repstad hanteerde bij het samenstellen strikte ordeningsprincipes. De meest zichtbare daarvan zijn de thematisch geordende ‘catalogi’, met enigszins cryptische titels als ‘De verlorenreizencatalogus’, ‘De zwanenduikcatalogus voor gevorderden’ of ‘De bestiaria en de soevereinegeschiedeniscatalogus’ (die weliswaar hinten naar een onderwerp, maar nooit alles prijsgeven) en de drieregelige gedichten op steeds een nieuwe pagina.

Die terzinen stellen het zonder nadrukkelijk metrum en rijm, maar hebben wel vorm(en). Moe-Repstad onderscheidt vijf basisvormen, waarbij de lengte van de regels leidend is.

De dichter vraagt van zijn vertalers niet het onmogelijke – elk gedicht zo vertalen dat de vorm in de doeltaal correspondeert met die in de brontaal – maar hij wil wel dat alle varianten in een vertaling aanwezig zijn. Dat is Liesbeth Huijer, tot nu toe de enige die een integrale vertaling van Wunderkammer (27 catalogi) maakte, gelukt.

De bundel is met recht een Wunderkammer, een door een particulier op basis van persoonlijke voorkeuren aangelegde verzameling bezienswaardigheden en curiositeiten, ondergebracht in kabinetten en kamers, grotendeels naar eigen smaak en inzicht geordend.

Zonder het een belangrijker te vinden dan het ander en refererend aan zowel de alfa- als de bèta- en in mindere mate de gammawetenschappen, dicht Moe-Repstad over zijn eigen en andermans besognes (inclusief het duikongeluk waarbij hij een dwarslaesie opliep) en het reilen en zeilen van de wereld.

‘337’

En druk je mijn ogen ver genoeg de cortex in, dan beginnen de hersenen
verhalen te verbuigen, zoals het universum tijd verbuigt
wordt de werkelijkheid verbogen in een oneindig aantal slingeringen

Maar hij hanteert nog een ander, abstracter, ordeningsprincipe. Wunderkammer (27 catalogi) weerspiegelt de schijnbare chaos en de relatieve orde in de natuur, waarin patronen te herkennen zijn die zichzelf op een steeds kleiner wordende schaal herhalen, zoals takken die zich vertakken. Fractalen noemde de wiskundige Benoît Mandelbrot deze structuren, die niet alleen rekenkundige toepassingen kennen, maar ook schoonheid bezitten.

In deze bundel – Moe-Repstads ‘kleine bijdrage aan de theorie van alles’ – is het cijfer 3 de terugkerende factor: gedichten van drie regels, de openingssequentie van een deel van de catalogi wordt gevormd door drie keer drie gedichten, het aantal catalogi is een veelvoud van drie. (En dan zijn er nog de drie gedichten – de nummers 364, 582 en 583 – die op verzoek van de dichter niet vertaald werden, waardoor de nummering in het origineel en die in de vertaling niet synchroon lopen).

Geometrie en symmetrie doen er in Wunderkammer (27 catalogi) toe, maar zonder dat het stramien de bundel in zijn geheel of de afzonderlijke afdelingen verstikt. Binnen de orde die Moe-Repstad heeft aangebracht, veroorlooft hij zich vrijheden. Je kunt ook zeggen: hij volgt de imperfecties en inconsequenties van de natuur, en slaagt erin om in de drie regels die hem ter beschikking staan uitgesproken beschrijvend dan wel betogend te zijn, waarbij nu eens het poëtische, dan weer het retorische of het vanzelfsprekende benadrukt wordt.

Intertekstualiteit is op twee niveaus een wezenlijk onderdeel in de bundel. Er zijn gedichten die terugslaan op andere gedichten in de bundel, maar vaker verwijzen de abstracte en figuratieve beelden naar een werkelijkheid buiten Wunderkammer (27 catalogi). Dat begint al in het eerste gedicht:

‘I’
Ik herinner me de beek, de bewegingen van het groene riet, het kan pitrus zijn geweest dat anders is dan
gras vanwege zijn losse bloeiwijze, ik dacht nooit dat een reis in het universum zo zou kunnen beginnen
maar het universum is geen reis, het is een zee die herinneringen vanaf grote afstanden verdrinkt

Hoewel het beeld van onder het wateroppervlakte met de stroming meebewegende planten bijna een gemeenplaats is, verwijst Moe-Repstad hier nadrukkelijk naar de openingsscène van Solaris van Andrej Tarkovski.

Was Wunderkammer (27 catalogi) een digitaal boek geweest, dan zou het wemelen van de linkjes in de tekst. In de aflevering van De Poëziepodcast met Peter Verhelst, een groot liefhebber en pleitbezorger van de poëzie van Moe-Repstad, gebruikte presentator Daan Doesborgh het woord ‘betekeniszwanger’. Daarmee slaat hij de spijker op zijn kop, en toch is elke poging om via het vinden van verbanden tot de kern van het werk door te dringen, gedoemd te mislukken. Moe-Repstads wonderkamer geeft zijn geheimen niet prijs en laat zich niet reduceren tot een bonte verzameling weetjes. En dat is ook niet nodig. Intuïtief aanvoelen dat er meer staat dan er staat, is voldoende. Daar is het poëzie voor.

Hoewel veel gedichten ook losgezongen van hun context hun zeggingskracht behouden – luister (en kijk) op YouTube maar naar de tien door Peter Verhelst (voordracht), Fulco Ottervanger (geluid) en Joke Werbrouck (beeld) ‘verfilmde’ gedichten – laat de bundel zich niet lezen als een verzameling losse gedichten. Voor een goed begrip is de catalogus de kleinste eenheid, maar dan nog is het niet eenvoudig om alle codes – de inhoudelijke en de structurerende – te kraken en te doorgronden waarom de door de dichter gecomponeerde versie van de bundel de enig juiste en geen arbitraire is.

Maar gek genoeg nodigt deze hermetische Wunderkammer (27 catalogi) ook uit om het ene na het andere gedicht te lezen en zo meegevoerd te worden in een wondere wereld, waarin Moe-Repstad duizelingwekkende sprongen door tijd en ruimte maakt. Wie Wunderkammer (27 catalogi) op die manier leest, raakt regelmatig buiten adem, mede omdat komma’s aan het eind van een regel ontbreken. Juist het ontbreken van die eindkomma’s draagt bij aan de ambiguïteit van Wunderkammer (27 catalogi), die in de vertaling van Liesbeth Huijer onverminderd groot is.