Alleen al de titel van Anke Sendens poëziedebuut, Gezwommen worden, is mooi. Want terwijl wij zwemmen, terwijl wij denken dat we zwemmen, worden we gedragen door iets dat veel groter is, iets waardoor wij ‘gezwommen worden’. Ik hou erg van poëzie die dit ‘grotere’, dit dragende, aanwezig weet te stellen of voelbaar te maken. De poëzie in Gezwommen worden kan dat, want na de belofte van de titel stellen de gedichten binnenin geenszins teleur.

Natuurlijk is er geen betere plek voor het ‘gezwommen worden’ te bedenken dan de zee en het strand, met de wind en alle eindeloosheid die hier te ervaren valt. Deze poëzie speelt dan ook voornamelijk aan zee. Maar met het decor alleen ben je er nog niet. Senden weet de eindeloosheid ook op te roepen door de vorm van haar poëzie. Ze schrijft in een soort aquarel-stijl, waarin zinnen en beelden helder en transparant zijn, maar tegelijk ook vaak in elkaar over lopen, of net even incompleet blijven. Voorbeeld:

vlak de ademhaling van de golfbreker, zoals hij daar
nog net aan land, loopt de zee al half in, ook
weer uit, komt terug voor wie hem nodig heeft, wie

De bundel staat vol met dit soort als zee, zand en lucht over en langs elkaar heen schuivende zinnen. Er is een gesprek met de westenwind, er wordt met meeuwen meegekeken en er vindt een choreografie plaats voor stoelen, zee en een vlieger. Het gedicht over de vlieger begint met een glimlach: ‘de dag dat ik een vlieger werd, stond er / natuurlijk geen wind’ – en dan: ‘ik had alleen nog dat blazen / nodig, van iets dat groter, dat verder zag, // het zou, wervelend, het kleurrijk schel / op de onzichtbaarheid weggedragen / naar wat wel en echt, een eenzaam kind // nam mij mee’. Zie hier opnieuw hoe het ‘meer’ tussen de beelden en de zinsbouw doorstroomt. Goed gedoseerd ook, want nergens wordt het cliché of vaag en al te gemakkelijk suggestief, een gevaar dat met deze ambities en in dit decor voortdurend dreigt. Maar deze dichter weet wat ze doet. Ze laat de ik-figuur inderdaad zo’n beetje als een vlieger door de bundel fladderen. Ze heeft weliswaar nog voor meeuw gestudeerd, maar is niet ‘onderlegd / in breedgevleugeld op alles neerkijken, / ik kan niet hoog in de wind hangen / terwijl onder mij in de vloed het strand / het leven laat’. Zo tussen de elementen bevindt zij zich ook tussen leven en dood: ‘– als je niets / kunt meenemen, wat laat je dan achter, zou je het vergetene / vragen aan de zee, zou het helpen je ouders nooit gekend / te hebben, blijft dan het gemis vormeloos, of wordt het / erger, dit wachten op een schip zonder te weten / hoe een schip eruitziet’. Meditatieve gedachten – het gaat in deze bundel echt wel ergens over. In het eindeloze schuilen natuurlijk ook het vergeten, het verliezen en de dood. Rouwen is ook een vorm van gezwommen worden.

(c) Tim Schelstraete

Gezwommen worden is dan ook een rouwproces. Met een dieptepunt in de nacht en een reddende westenwind. Een geliefde lijkt tussen steen en water te zijn verdwenen, maar tegen het slot is er een aanvaarding, een weten, zo lijkt het, dat de geliefde in de eindeloosheid, die in de bundel steeds wordt opgeroepen, aanwezig zal blijven:

de zee is naar ons gezwommen, ligt als een boot
om ons heen, vannacht was ik aan verdrinken toe
nu word ik weer deel van wat beweegt, en jij iets
dat ook buiten mij ademt

hoe ver zijn we gedreven, men zal ons niet
geloven, dat wij waren waar ook de dood is

Nou, ik geloof het wel. Gezwommen worden is het indrukwekkend debuut van een dichter die niet gemakzuchtig leunt op allerlei onrecht, leed en verdriet, maar met een trefzekere vorm de taal het werk laat doen.