ANNE-FLEUR VAN DER HEIDEN publiceert, twee jaar na haar romandebuut Klaproos, met Zaailingen haar eerste dichtbundel. ‘Er moet een antwoord zijn’, zo eindigt het slotgedicht van de bundel ‘Niet het laatste antwoord’. Het gedicht is exemplarisch voor de manier waarop Van der Heiden aankijkt tegen haar omgeving en zich ertegenover positioneert: in het kleine detail (een plant die ademhaalt door huidmondjes, een teek die op het tapijt is gevallen, een bloem die water opzuigt in een vaas) en bij uitbreiding het bredere familieverband (opa die een kruiswoordpuzzel oplost, oma die ‘ondergronds ligt’, moeder aan de baxter) en de ruimte (de satellieten die suizen en storm Harvey signaleren), ervaart zij bijna lijfelijk het gevoel vastgelopen te zijn: ‘niets beweegt op dit uur / wat ik zien kan’. En toch: ‘er moet een antwoord zijn’. De gedichten verwoorden in een heldere versificatie, die vaak gevat is in een verhalende structuur met opsommingen, flarden van dialogen, tijdsaanduidingen (‘als ik wakker word’, ‘de yogadocent zegt…’, ‘soms wil ik naar een eiland…’), wat kan worden gezien als ‘een rite van relaties’, zoals het luidt in ‘We zijn fractalen’. Uit dit gedicht blijkt ook hoe de ik haar relatie met de geliefde beoordeelt: ‘Het gaat over, liefde, maar zo had ik het niet gewild / want voornemens had ik en ik ben niet van plan weg te gaan. / […] maar we zijn mensen en ik ben het zat / om stroomversnellingen over mijn wangen te laten, altijd / is er een kantelpunt als de een zich zwaarder maakt.’

Dit artikel is enkel voor abonnees

Meld je aan als abonnee of abonneer je om verder te lezen op poeziekrant.be.