Zondag liep ik met twee vrienden van Katwijk naar Hillegom. Ter hoogte van Noordwijk kwam het gesprek op dagboeken. Niet de schriftjes waar we zelf onze hartenkreten en cryptische afspraken in neerpennen, maar de dagboeken die schrijvers publiceren, zoals onlangs de dichter Frank Keizer nog. Voor de presentatie van dat boek had de auteur een leuk idee: hij wilde toegesproken worden door een vriend, een vreemde en een vijand. En ondanks dat ik al jaren bevriend ben met Frank, vroeg hij mij voor de rol van vijand. Ik hoop dat dit geen oorlogsverklaring aan mij was, maar voortkwam uit mijn diepe afkeer van autobiografisch proza, waarvan hij op de hoogte was. Een citaat uit het praatje dat ik hield als vijand: ‘Het is de slordigheid van dagboeken die me nog het meeste tegenstaat: je krijgt de ideeën, plus de hele stekelige bolster van dagelijkse ballast. Kan een schrijver niet beter de contingente oppervlaktefenomenen wegschaven en de onderliggende oorzaken destilleren tot een realisme dat je niet in de natuur zult aantreffen? De ruis in dagboeken, de rommel; even stroef en saai als het leven zelf. Ik wil geïnfecteerd worden met ideeën, niet hun omstandigheden of, god verhoede, hun auteurs. Ik wil verleid worden door zinnen die werelden bevatten, niet geprikkeld door haastige aantekeningen van persoonlijkheden.’
Dit artikel is enkel voor abonnees
Meld je aan als abonnee of abonneer je om verder te lezen op poeziekrant.be.