Afscheidnemend Dichter des Vaderlands Carl Norac vond het jammer dat er weinig echt contact is tussen dichters over de taalgrenzen heen. ‘Je kruist elkaar weleens op Saint Amour of literaire avonden en praat wat na op een receptie, maar dat is het dan. Het leek me absurd dat een Vlaamse dichter een Franstalige collega pas ontmoet op een festival in Taipeï. Dat zou dichter bij huis toch ook moeten kunnen.’

(c) Paul Bogaert

Meer verbinding, beter kennismaken en wie weet vertalingen en vriendschappen bevorderen, dat wou Norac realiseren. Samen met VONK & Zonen startten in 2021 de voorbereidingen rond het Festival van Traagheid. Een festival dat geen doel op zich is, maar dat in het hele proces de traagheid viert en optimaal tot haar recht laat komen.

Start van het project was het Reservaat van Traagheid in Watou, waar drie Vlaamse en Waalse dichtersduo’s een week resideerden in het Huis van de Dichter. Ontmoetingen tussen voor elkaar nog onbekende Vlaamse en Waalse dichters stonden daarbij centraal. Tussen maart en juni verbleven Astrid Haerens (ambassadeur van het Huis) en Norac er zelf, opgevolgd door Jean D’Amérique en Amina Belôrf en daarna Els Moors en Lisette Lombé. Zij trokken zich in alle rust terug om langzaam aan nieuwe gedichten te werken en in hun eigen tempo een trage briefwisseling te starten. Hoe verloopt het schrijfproces als je even vertraagt? Hoe ervaar je de traagheid en biedt de rust nieuwe kansen? Een week samenleven in het Huis van de Dichter zorgde ervoor dat dichters elkaar ook echt als mens leerden kennen. De prozaïsche kant van boodschappen doen, samen koken, eten, wandelen, werken en schrijven zorgde voor een zekere band, hoewel nooit geheel zonder obstakels.

(c) Paul Bogaert

De uitgestrekte velden met aan de einder opeengepakte wolken die het land lijken te raken, lange wandelingen en de leegte van het landschap werkten grensverleggend. Haast letterlijk, sommigen belandden zonder er erg in te hebben in Frankrijk, waar de covid-restricties op dat moment nog strenger waren dan in België. Watou is buiten het seizoen een slaapdorp en door corona waren alle cafés en restaurants nog dicht. De tijd lijkt stil te staan; de stilstaande wekkers op de schouw in de woonkamer van het dichtershuis benadrukken dat gevoel. Met heel weinig afleiding waren dichters veroordeeld tot het huis en het gezelschap van de ander. Wat ook een ongekende luxe was voor sommigen, want wanneer heb je nog eens de tijd daarvoor?

(c) Paul Bogaert

De rust en stilte deden de dichters naar eigen zeggen beseffen hoe vermoeiend de hectiek van de stad is, hoe moeilijk je soms tot concentratie en tot schrijven komt. Opmerkelijk ook hoe mensen op het platteland elkaar groeten, hoe bij de kassa van de kleine supermarkt iedereen wel weet dat een nieuw gezicht in het dorp ‘nen dichter’ is. De traagheid die regeert, leidde voor veel dichters tot beter kijken, goed luisteren. Dat lijkt vanzelfsprekend maar het vergt aandacht en overgave, aan het tempo en aan de compagnon die niet dezelfde taal spreekt. De moeite nemen om de taalbarrière te overstijgen en ook de eigen taalkennis bij te spijkeren is een uitdaging die de meesten als verrijkend hebben ervaren. Op de laatste zondag van de zomer was er een publiek slotmoment voor dit eerste deel van het traject op de Residentensessies in Watou. Hier deelden de dichters hun aantekeningen, briefwisseling, gedichten of work-in-progress met een breed publiek.

Schrijven op het ritme van de stroom

(c) Paul Bogaert

Begin september startte het tweede deel, onder de mooie titel ‘Escales Poétiques’, poëtische ankerplekken: een tocht door België over de rivieren en kanalen om ‘de aders van het land’ te verkennen. Om de zoveel dagen stapten drie of vier dichters aan boord van binnenvaartschip Formigny in samenwerking met Caranusca, een Franse artistieke organisatie gespecialiseerd in schrijfresidenties. De dichters voeren mee met de honderd jaar oude aak van Namen naar Gent, langs Brussel en Charleroi en zo terug naar Namen. In de partnersteden werd aangemeerd voor een publiek moment bijhet Maison de la Poésie in Namen, Poëziecentrum in Gent en in Brussel aan de Akenkaai, telkens gevolgd door een gezellige apéro-poëzie en informele babbel met de aanwezigen. Hoe ervaren dichters deze gedeelde ruimte op het water, deze gedeelde tijd?

Amina Belôrf en Astrid Haerens
Amina Belôrf en Astrid Haerens (c) Jess De Gruyter

Astrid Haerens ontvangt het als een cadeau: ‘Het is uniek om België op die manier te zien. De ervaring van het varen brengt je vanzelf in een trager tempo. Je gaat vooruit, maar op het ritme van de ziel, het tempo van het denken. Er is tijd om goed te kijken, om in de eentonigheid afwisseling en details op te merken. Achter elke trage bocht verandert het landschap, de omgeving, het geluid en de geuren die je tegemoetkomen, die door het water worden gedempt en tegelijk gereflecteerd. De prikkels zijn anders. Het doet je beseffen dat rivieren ook wegen zijn, dat er ook verkeer en uitwisseling gebeurt via het water.’

Ook Amina Belôrf beschouwt het als gekregen ademruimte om voluit schrijver te kunnen zijn. ‘Drie dagen zonder verplichtingen, niets anders dan aanwezig zijn. Indrukken opdoen en verwerken, die dan misschien worden omgezet in iets tastbaars. Niet rechtstreeks, maar de ruimte om je heen en de ervaren traagheid geven ook ruimte en een ander ritme aan het schrijven, aan de gedichten die zich langzaam vormen,’ merkt Belôrf.

Carl Norac (c) Jess De Gruyter

Paul Bogaert: ‘Ik bevond mij op het dek toen de aak in de vroegte vertrok. En meteen besefte ik: aha, zó dus, op die manier, dit is dus wat Norac had voorspeld. Je voelt het meteen in je darmen: deze “snelheid”, dat is, in vergelijking met het leven langs de kade, de hectiek op de oevers, inderdaad “traag”. Je glijdt – als vanzelf – in een totaal ander ritme (denk er wel onderdeks motorgedaver en dieseldampen bij), van sluis naar sluis. Niets moest. We konden doen wat we wilden. Kijken, lezen, zitten, zwijgen, praten, eten, koffie drinken, schrijven. Naast de drie dichters en de schipper was er ook een crew van vier personen, die de catering en alle andere praktische zaken regelden. Onze kajuiten waren ruim, wie dat wilde kon zich isoleren, maar toch leer je als je drie dagen samen op een boot zit elkaar kennen. En er was tijd voor ontspanning, gezang en grappige improvisaties. En, zoals Carl had voorspeld, dat is toch iets heel anders dan een andere dichter kort ontmoeten op een festival of zo.’ ‘La volupté de la lenteur’, de overvloed aan traagheid is goed gekozen als slagzin voor het project.

De veertiendaagse boottocht betekende ook letterlijk schipperen, navigeren tussen Vlaanderen en Wallonië. Met een bijkomende focus op multidisciplinariteit, vertaling en meertaligheid. Vanop de boot zie je geen taal- of politieke grenzen. Maar dat betekent niet dat ze aan boord geheel verdwijnen. ‘Geen grenzen, klinkt het in de aak’, dicht Norac, in vertaling door Katelijne De Vuyst. Maar door de taalbarrière is er vaak de nood om woorden op te zoeken, anders te omschrijven, de dichter wordt ook interprête in elke zin van het woord. Die nog bewustere omgang met taal, hoe over te brengen of te omschrijven wat je aan de ander wil duidelijk te maken, is een grote meerwaarde, getuigen verschillende dichters. ‘Écrire l’autre’ noemt Norac het in zijn gedicht: de ander aan- of be-schrijven, opnieuw onder woorden brengen. De lange gesprekken zorgen voor verdieping en verruiming, beaamt ook dichter Yves Namur. Overeenkomsten in thematiek, autobiografische elementen in de poëzie of de vermenging van poëtica’s, diversiteit aan poëtische opvattingen en praktijken ervaarden de dichters als een grote meerwaarde. Er is veel over poëzie gepraat. Referenties liggen anders, klassiekers zijn al dan niet over de taalgrens gekend. Ook over actuele thema’s in poëziecontext werd van gedachten gewisseld en gediscussieerd. Generatieverschillen spelen, maar ook bewustzijn van machtsverhoudingen, traditionelere opvattingen tegenover andere achtergronden en nieuwe tendensen en hoe daar ook plaats voor te maken. De gesprekken blijven nazinderen. Ze zetten aan tot nadenken en ook tot het lezen van elkaars poëzie. Het maakt nieuwsgierig, meer geneigd tot het volgen van Franstalige poëzie en wat daar speelt. Want de voertaal bleef toch Frans gedurende het hele traject.

Vrij als de waterlijn

De woordenschat eigen aan de scheepvaart leent zich mooi tot metaforen: ‘voor ons rijzen alleen bruggen op / ze verbinden de passanten.’ (Norac) Sluizen en bruggen als materiële metaforen in het landschap. Het hellend vlak van Ronquières, een Belgisch symbool, vormt voor veel dichters een memorabel evenement van deze tocht. Norac wil verbinden, koestert voortdurend het verlangen naar de oversteek. Het onderweg zijn is een actie, varen wordt een manier van zijn. Mensen zwaaien vanop de kaai waar ze wandelen, vissers steken stil hun hand op. De dichters merken de solidariteit tussen schippers, maken kennis met het best harde leven achter de romantiek van bootje-varen. De wilde schoonheid van plekken als Rupelmonde en Dendermonde maken indruk op Norac. Terwijl Vlaamse dichters grote ogen trekken bij de industrie en ruige aanblik van het kanaal rond Charleroi, waar groen en roest en vuil elkaar afwisselen.

Paul Bogaert, Lisette Lombé en Jessy James LaFleur (c) Paul Bogaert

Jessy James Lafleur is een Belgische dichter, afkomstig uit de Oostkantons, die momenteel in Berlijn woont en in het Engels (en Frans en Duits) schrijft en performt. Ze maakt haar flamboyante entree op de boot met een energie die niet te stuiten valt. Spoken word is haar habitat, haar ‘geval’ als Grenzgänger, urban nomad en kind van verschillende culturen binnen een klein land vormen haar thema’s. Ook zij toont zich erg blij met de geboden ruimte voor vertraging, om even indrukken te verwerken en de tijd te krijgen. Tegelijk bruist ze meteen ook van ideeen voor nieuwe samenwerkingen, mogelijke projecten waarvoor ze de andere dichters graag wil uitnodigen.

Lisette Lombé heeft verschillende bundels uit en is heel actief als performer en spoken word/ slamdichter. Ze observeert en registreert, hervindt wat rust en tegelijk broeit haar verbeelding van de associaties bij wat ze opmerkt in het landschap, in de gesprekken, in het samenzijn. ‘Tout me parle’. In Brussel brengt ze op haar eigen zeer sensitieve, pulserende en gedreven wijze haar gedichten met veel literaire referenties en dubbele bodems. De klanken van haar taalspel stuiteren over het vuilzilveren kanaal, met zicht op de gekraakte gebouwen van de KBC waar vluchtelingen hun precaire situatie met spandoeken aanklagen.

Jessy James Lafleur ambieert een tekst in het Nederlands te schrijven, Bogaert biedt meteen zijn assistentie aan. Belôrf en Haerens willen samen een gedicht schrijven. Dat het samen varen de dichters bij zal blijven, staat vast. Mogelijk beïnvloedt het ook hun schrijven, hun kijk op het poëtische en op het letterlijke Belgische landschap.

Haerens getuigt: ‘Ik woon in de buurt van het kanaal en fiets er vaak langs, maar om die mij gekende omgeving vanop het water te beleven, dat was een heel andere, zelfs ontroerende ervaring. Het had iets groots en raakte mij om op de laatste dag mijn stad via Anderlecht en Molenbeek binnen te varen, als een ware intocht. Ik heb van nature een nogal traag tempo, waardoor de hectiek van de stad me wel stimuleert maar vaak ook vermoeit en stress geeft. Door deze boottocht groeit het verlangen in mij om 48 uren in een dag te hebben, om dubbel zoveel tijd te nemen om alles dubbel zo traag en bewust te doen. Misschien wil ik zelf wel op een boot gaan wonen, om meer contact met de natuur en de seizoenen te houden.

Wat de dichters allen appreciëren is de vrijheid en dat er nadrukkelijk geen druk is om snel iets af te leveren. Een woord kan verbinding geven, maar inspiratie laat zich niet bevelen. Er is een scheepsjournaal aan boord, voor impressies en gedachten, geen gedwongen dagelijks verslag. ‘Carl was er van overtuigd dat de (onvergetelijke) ervaring op de boot, ooit, later, wel ergens een weg zal vinden naar het papier. En dat is wat ik denk dat er ook zal gebeuren’, vertelt Bogaert.

Tot slot mondt alles uit in het Festival van de Traagheid, in het voorjaar van 2022 georganiseerd door VONK & Zonen, waarbij Norac de fakkel doorgeeft aan zijn opvolger Mustafa Kör en de werken van de dichtersduo’s aan een breed publiek worden gepresenteerd.

De laatste fase van het voortraject werd in oktober ingeleid door een Reservaat van Traagheid aan Waalse kant, in Namen. Daar reflecteerden Stefan Hertmans en Caroline Lamarche over diezelfde thema’s. Tot slot mondt alles uit in het Festival van de Traagheid, in het voorjaar van 2022 georganiseerd door VONK & Zonen, waarbij Norac de fakkel doorgeeft aan zijn opvolger Mustafa Kör en de werken van de dichtersduo’s aan een breed publiek worden gepresenteerd. Het Festival van de Traagheid gaat net als het hele traject in tegen de snelheid en is in die zin een poëtische daad van verzet tegen de huidige tijdgeest. ‘Des empruntes qui deviennent des poèmes’ noemt Norac het, indrukken en ontleningen, onbewuste wederzijdse invloeden die hun weg vinden naar gedichten. Precies wat hij voor ogen heeft, traag en genereus.