Er zijn twee gedichten die ik al jaren met veel plezier herlees. Het eerste is ‘Resume’ (1926) van Dorothy Parker – dat met de beroemde slotstrofe ‘Gas smells awful; / You might as well live’ – en het tweede is ‘Anti Vitae’ (2007) van Chelsey Minnis. In dat laatste gedicht beschrijft de dichter haar leven aan de hand van een opsomming van fouten en mislukkingen: van het zakken voor wiskunde op de middelbare school tot het afgewezen worden voor een baan bij de universiteit. Wat deze twee gedichten met elkaar gemeen hebben – overduidelijk, wellicht – is dat ze allebei een bijtende interpretatie geven van wat de menselijke levensloop inhoudt. In deze categorie poëzie kan ik sinds deze lente een nieuwe favoriet toevoegen: ‘Curriculum vitae’ van Sofie Verdoodt. Het gedicht van Verdoodt gaat ook over de grote lijnen van het leven, maar met name over de hordes die je er onvermijdelijk in tegenkomt. Teleurstelling, vervreemding, de logistiek van verlies of het nabestaande zijn. Je zou de slotzin – ‘De as die men verstrooien zal, is het bewijs van de brand die we waren’ – als cynisch kunnen lezen, alsof de mens van begin tot eind een puinhoop is. Maar daarvoor zit er te veel liefde in dit gedicht. In mijn eigen lezing interpreteer ik de ‘brand’ niet als een ellendig gevaar, maar als een symbool van de levenskracht van de mens, die ondanks alle dagelijkse beslommeringen maar blijft branden.
Dit artikel is enkel voor abonnees
Meld je aan als abonnee of abonneer je om verder te lezen op poeziekrant.be.