In het openingsgedicht van haar debuutbundel Mijn naam op de deur voert ASTRID ARNS een moeder en haar zesjarige dochter ten tonele. Wat op het eerste gezicht een genretafereeltje lijkt te worden (‘Achter de dijk dronken we water / en kroop de zon voorbij […] Op tafel het omgegooide glas’) houdt in de slotverzen de suggestie in van een ‘andere’ wereld waar de dochter naar verlangt of, op zijn minst gezegd, naar uitkijkt: ‘zij [...] keek met de slaap nog in de hoeken van haar ogen / dwars door me heen, alsof ze iets zocht.’ De titel van het gedicht luidt ‘Transparant’ en echoot in ‘Doorzichtig’, het gedicht dat even verder volgt: ‘Zij nam een woord in haar mond. / Keek naar iemand die achter mij stond alsof ik doorzichtig was.’
Dit artikel is enkel voor abonnees
Meld je aan als abonnee of abonneer je om verder te lezen op poeziekrant.be.