Het poëzielandschap is een zeer dynamisch gegeven. Allianties worden gesmeed, er worden heroïsche gevechten geleverd, collectieven worden opgericht en vallen weer uit elkaar, dichters vallen elkaar het ene moment in de armen en zetten zich een volgend moment met de meest pittige bewoordingen tegen elkaar af. Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy vormen ontegensprekelijk een mooi voorbeeld van twee dichters die een tijdlang in elkaars poëtisch universum vertoefden, maar uiteindelijk met elkaar braken.

Voor een eerste samenwerking van Van Bastelaere en Spinoy keren we terug naar 1982, toen het eerste nummer van het tijdschrift R.I.P. Tijdschrift voor Literatuur en Stijl verscheen. R.I.P. was een initiatief van studiegenoten aan de KU Leuven, Van Bastelaere en Spinoy, die samen met Marc Eelen de redactie vormden. Het tijdschrift hield het slechts vier nummers vol, maar later bleek dat het een belangrijke rol gespeeld had als incubator voor het postmodernisme in de Vlaamse poëzie. In hun korte programmatorische tekst in het eerste nummer beloofden ze ‘een niet-doctrinaire kookkunst’ en schreven zich in ronkende volzinnen in het postmoderne gedachtegoed in met nadruk op het esthetisch-stilistische karakter van de kunst. In dat manifest vinden we een duidelijk verwijzing naar die andere ‘vriendengroep’ die de Vlaamse poëziegeschiedenis in een andere bedding legde, de Pink Poets. Geheel in de postmoderne geest werd die affiliatie met de nodige ironie benaderd. Zo voorzagen de redactieleden, in navolging van hun literaire voorgangers die ‘PP’ toevoegden aan hun naam, die van hen van de letterconfiguratie ‘R.I.P’. Het eerste nummer van het tijdschrift bevatte niet toevallig ook een – van ironie doordrenkt – interview met Nic van Bruggen, een van de frontmannen van de Pink Poets. De inhoud van R.I.P. was – trouw aan het principe van het postmodernisme – erg eclectisch. De lezer werd voortdurend uitgedaagd door een vermenging van stijlen en culturen. Popgroepen werden vergeleken met hermetische filosofen, hoogdravende vergelijkingen werden afgewisseld met vulgair taalgebruik. Ook de opmaak van het blad met overdadige, stilistisch erg uiteenlopende bladornamenten past geheel in de opzet.

Hoewel R.I.P. snel het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde, ondernamen Van Bastelaere en Spinoy al snel een nieuw initiatief dat hun literaire frontvorming benadrukte. In 1985 verscheen immers de duobundel Golden Boys bij de bibliofiele pers Contramine. De bundel bevatte naast twee gedichtenreeksen ook drie vignetten van Frans de Geetere, die hij oorspronkelijk maakte voor het boek Mes Communions van Georges Eekhoud. De thematiek van die roman – prostitutie en expats – bevestigde via de gebruikte vignetten de buitenstaanderpositie die Van Bastelaere en Spinoy cultiveren. Het eerste overgenomen vignet met daarop twee jonge snaken leek bijna letterlijk een zelfportret van de twee jonge dichters.

Ook deze bundel was een postmodern-eclectische verwerking van en reactie tegen maniëristische strekkingen zoals Pink Poets. Het feit dat de bundel bij Contramine verscheen, lijkt daarom geen toeval. Een belangrijk deel van de dichters die bij deze bibliofiele uitgeverij publiceerden, behoorde immers op een bepaald punt in hun carrière net tot die maniëristische strekking: Henri-Floris Jespers, Patrick Conrad, Maris Bayar, Joris Denoo, …

Hoewel beide cycli zeker bepaalde gelijkenissen vertoonden, maakte de duopublicatie ook een stijlverschil tussen beide dichters duidelijk. Waar Van Bastelaere formeel wild om zich heen schopte in ‘Een kapitein besmeurd’, was ‘Kerkhofbloesems’ van Spinoy veel beheerster van stijl. Spinoy nam de cyclus ook op in zijn ‘officiële’ debuut De jager in de sneeuw (1987), waarvoor hij de prijs voor het beste literaire debuut in Vlaanderen kreeg. Hiermee maakte hij zijn naam als ‘golden boy’ helemaal waar, twee jaar nadat zijn kompaan al dezelfde eer te beurt was gevallen voor de bundel Vijf jaar (1985).

De sacralisering van beide heren als peetvaders van het postmodernisme in Vlaanderen werd verder geïnstitutionaliseerd door het verschijnen van de bloemlezing Twist met ons (1987). De bloemlezing bevatte werk van vier dichters: Van Bastelaere, Spinoy, Bernard Dewulf en Charles Ducal. Hoewel het samenbrengen van die vier jonge dichters veeleer toevallig gebeurde door een gemeenschappelijk optreden tijdens het Weekend van Dietsche Warande & Belfort in 1986 (daar was Ingrid van de Wijer van uitgeverij Den Gulden Engel aanwezig die wel wat zag in dat jonge talent en zodus en zodoende) en hoe heterogeen hun werk ook was, de bloemlezing werd al snel gezien als de officiële consecratie van het postmodernisme in Vlaanderen. Misschien meer dan de gedichten zelf was daar de inleiding van Benno Barnard debet aan. Op vrolijk-polemische toon veegde hij het hele dichtersbent van de voorbije halve eeuw op een hoopje en toonde zich de trotse heraut van een nieuw, on-Vlaams geluid in de Vlaamse letteren.

In dezelfde periode vervelde het literaire tijdschrift Yang nog maar eens. Na een nieuw-realistische periode volgde een nieuw-romantische periode, maar met het aantreden van een nieuwe redactie in 1986 met onder meer Hans Vandevoorde en Bart Vervaeck, koos Yang radicaal voor het postmodernisme. In het befaamde Zeven poëtica’s-nummer dat verscheen naar aanleiding van de 25e jaargang van het tijdschrift, werd aan zeven auteurs gevraagd om hun literatuuropvatting toe te lichten. Niet toevallig waren die zeven allen vertegenwoordigers van het postmodernisme en natuurlijk waren, naast onder anderen Stefan Hertmans, ook Van Bastelaere en Spinoy van de partij.

Hoewel Yang dus sinds de tweede helft van de jaren 1980 gold als spreekbuis voor het postmodernisme in Vlaanderen, waren Van Bastelaere en Spinoy – na enige redactionele meningsverschillen – van oordeel dat de postmoderne motor nog verder kon worden aangezwengeld. Ze richtten daarom, na een heel korte passage bij het tijdschrift De Vlaamse Gids, samen met Patrick Peeters en Erwin Jans in 1999 het tijdschrift freespace Nieuwzuid op, waarmee ze het concept van de vrijplaats, waar iedereen alles kon en mocht zeggen, wilden uitwerken. Een lang leven als apart medium was het niet beschoren, want na 27 afleveringen hield het er in 2007 mee op en versmolt het samen met Yang tot het nieuwe tijdschrift nY. Spinoy zat aanvankelijk nog in de redactie van het nieuwe tijdschrift, maar zou later enkel nog deel uitmaken van de adviesraad, samen met onder meer Van Bastelaere. Die zou niet toetreden tot de redactie en wilde het concept van de freespace verder online uitwerken, wat zou resulteren in de website Alphaville.

Toen Van Bastelaere in 2014 aan de slag ging als woordvoerder van de N-VA-Kamer- en Senaatsfracties, nam Erik Spinoy in een open brief in De Morgen afstand van zijn voormalige kompaan.