Wanneer ik Remco Camperts ‘Lamento’ lees, is het altijd weer de beroemde slotzin van Ludwig Wittgensteins Tractatus Logico-Philosophicus die door mijn hoofd begint te spoken. Hij vond dat over datgene wat niet gezegd kan worden, gezwegen moest worden. Later in zijn leven verwierp hij die gedachte en op een bepaalde manier maakt Camperts ‘Lamento’ duidelijk waarom. In ‘Lamento’ stoten we op iets wat onzegbaar is, maar waarbij de ‘ik’ wel pogingen blijft ondernemen het onder woorden te brengen. Er was een verwachting, een ooit vanzelfsprekende gedachte dat iets ‘altijd maar’ zou blijven duren, maar die verwachting bleek ijdele hoop. Met horten en stoten wordt een gemis voelbaar gemaakt, het voortdurend herhalen en hernemen van korte frasen is een spreken dat stokt en de woorden niet vindt. Dat de ‘ik’ het desondanks blijft proberen wijst erop dat de poging tot spreken in dit geval niet zinloos is, zoals de vroege Wittgenstein zou beweren. Het laat zien dat onze dagelijkse omgang met de taal in bepaalde gevallen op zijn grenzen botst, maar dat spreken daardoor niet noodzakelijk betekenisloos wordt.
Dit artikel is enkel voor abonnees
Meld je aan als abonnee of abonneer je om verder te lezen op poeziekrant.be.